Er is veel te bedenken wat de schrijver, dichter en denker Goethe met de hamerende filosoof Nietzsche verbindt; Duitsers, mogen we zeggen, beide met ‘Sturm und Drang’ in de aderen, de een bewonderde de gestorvene, taalvirtuozen, creatieve hardwerkende intellectuelen die de wereldliteratuur iets wezenlijks hebben nagelaten. Maar de grond waarop ze vertoefden, de straten, kasseien, parken, bomen, huizen die ze betraden en aandeden komen ook vaak bij elkaar in de buurt. Weimar en Leipzig bijvoorbeeld waar zowel Goethe als Nietzsche heel wat voetafdrukken achterlieten en waar ik zelf de komende tijd ook weer de nodige literaire lucht mag opsnuiven.
Weimar kwam al eens wat vaker aan bod dus ik beperk me tot Leipzig, in de DDR-tijd de op Berlijn na grootste stad van de toekomststaat. Met een ruim half miljoen inwoners nog steeds een van de grootste steden bij onze oosterburen. Lipsk, zei men vroeger in het zogeheten Sorbische dialect hetgeen zoveel betekent als Lindenoord. De stad die al heel vroeg bekend was om haar Messe funktie maar ook vanwege de boekdrukkunst en omringende grafische industrie, de muziek en aanwezigheid van Bach en natuurlijk de oude universiteit die net als zoveel anders moois de tijd tussen ’40 en ’45 niet heeft mogen doorstaan nadat een regen van vergeldende bommen de stad flinke en vaak onherstelbare dreunen gaf. De stad waar ook Wagner, Mendelssohn en Schumann hun muzikale sporen achterlieten en het culturele en artistieke leven eeuwen hoogtij vierde. In die stad schreef Nietzsche zich op 20 oktober 1865 in als student op de universiteit. De legende wil dat het op de kop af precies een eeuw na Goethe was maar daar zit bij nader onderzoek toch een dag smokkelen van Nietzsche bij. „Ich kann gar nicht sagen, wie erfrischend dieses zufällige Ereigniß auf mich wirkte“, schreef hij later, „sicherlich ein gutes Omen für meine Leipziger Jahre.“
Hij zou hier als student nader tot veel klassiek werk komen en nog meer de poriën van Goethe en Schopenhauer leren kennen. De laatste ontdekte hij in het antiquariaat van zijn huurbaas Rohn in de toenmalige Blumengasse (nu Scherlstraße nr. 10) waar hij ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’ als een niet meer te weerstane liefde tot zich nam.Maar hij woonde o.a. ook aan de Elisenstraßse nr. 7 (nu: Bernhard-Göring-Strasse 15), de Weststraße 59 (nu: Friedrich-Ebert-Straße 28/hoek Kolonnadenstraße) en de Auenstraße 32 (nu: Hinrichsenstraße 32) wat het enige behouden huis is waar Nietzsche in Leipzig gewoond heeft. Hij woonde hier in verschillende tijden; 1882, 1885 en in 1886. En ja, de stad heeft ook een bescheiden ‘Nietzschestrasse’, maar een standbeeld of plein is alleen aan andere grootheden toebedeeld; Wagner, Goethe en Bach.
Bachdenkmal bij de Thomaskirche
Terug naar de universiteit en daarna naar Goethe want daar wil ik eigenlijk wat over kwijt. „Die Leipziger Studenten mißfallen uns. Sie sind zumeist knirpsartig und scheinen dumm“, schreef de jonge Nietzsche aan een vriend. Maar het weerhield hem er niet van om zich vol elan aan de studie te wijden onder de bezielende leiding van de vooraanstaande Professor Ritschl die hem niet voor niets van Bonn naar Leipzig had gehaald. Samen met enkele medestudenten richt Nietzsche als getalenteerde filologiestudent een studievereniging op die zich voornamelijk op één denker concentreert waardoor het filosoferen al gauw de bijnaam ‘schopenhauern’ kreeg. Schopenhauer dus maar ook Wagner leerde hij in deze oude stad kennen. Twee namen die zijn verdere leven zouden gaan tekenen en voor wie geldt het niet: in je studententijd komt het allemaal binnen; de vrienden, de teksten, de muziek, de liefdes…. al had hij die laatste niet. Hij bezocht weliswaar concerten en de kroeg sloeg hij ook niet altijd af, maar het wilde studentenleven (dat geen naam mag hebben bij het huidige) was niet aan Nietzsche besteed. Dionysos en de roes leerde hij eerder in de geschriften en de muziek dan aan de bar kennen. En….in Leipzig legde hij met zijn vlassige snorretje langzaam de basis voor zijn tronie die we allemaal kennen, het masker zouden we kunnen zeggen dat Stefan Zweig later zo pijnlijk maar waar blootlegde; die machtige snor zat niet op een staalharde kop maar tooide een zeer fijnbesneden man die de rest van zijn leven veel pijn en last heeft moeten dragen.
Nietzsche leefde alles bij elkaar vier jaren in Leipzig. Hij vertrok uiteindelijk omdat hij in zijn 24elevensjaar als ‘Professor für Philologie’ aan de universiteit van Basel zal beginnen. Hij beschrijft in een brief de tijd in Leipzig als „höchst entscheidungsvoll für mein Leben“. Hij sprak zelfs de hoop uit dat men over weer honderd jaar nog eens zou denken aan het feit dat hij hier gestudeerd had. Een vooruitziende blik van een student die de adolescentie nog maar half ontgroeid zichzelf al zo half ‘Herr Dokttor Nietzsche’ noemde. Aan motivatie en ambitie geen gebrek….
Universiteit eind 19e eeuw
Genoeg over Leipzig en zijn tijd. Leipzig is namelijk ook bekend door de studententijd van een andere ‘Leipzigeraan’; Goethe, de schrijver die Nietzsche om zijn grootheid bewondert en daarom met grote regelmaat in het werk van Nietzsche een plek inneemt. De invalshoeken zijn weliswaar verschillend maar de wijze waarop Nietzsche zijn grote idool ten tonele voert is steeds weer verrassend. Ik heb er een paar op een rij gezet en ze eveneens van een vertaling voorzien. Laat de tekst voor zichzelf spreken. De herkomst heb ik wel vermeld voor de lezer die de context of de ontstaansperiode nader wil kennen.
We branden los: uit zijn ‘Genealogie der Moral’ komt het volgende;
Man soll sich vor der Verwechselung hüten, in welche ein Künstler nur zu leicht selbst geräth, aus psychologischer contiguity, mit den Engländern zu reden: wie als ob er selber das wäre, was er darstellen, ausdenken, ausdrücken kann. Thatsächlich steht es so, dass, wenn er eben das wäre, er es schlechterdings nicht darstellen, ausdenken, ausdrücken würde; ein Homer hätte keinen Achill, ein Goethe keinen Faust gedichtet, wenn Homer ein Achill und wenn Goethe ein Faust gewesen wäre. Ein vollkommner und ganzer Künstler ist in alle Ewigkeit von dem „Realen“, dem Wirklichen abgetrennt; andrerseits versteht man es, wie er an dieser ewigen „Unrealität“ und Falschheit seines innersten Daseins mitunter bis zur Verzweiflung müde werden kann, — und dass er dann wohl den Versuch macht, einmal in das gerade ihm Verbotenste, in’s Wirkliche überzugreifen, wirklich zu sein.
Vertaling:Men moet oppassen voor de verwarring waarin een kunstenaar zelf maar al te vlug geraakt, door psychologische contiguity, om met de Engelsen te spreken: alsof hij zelf is wat hij kan uitbeelden, uitdenken, uitdrukken. In werkelijkheid is het zo, dat hij dat, indien hij het zou zijn, beslist niet zou uitbeelden uitdenken, uitdrukken; een Homerus zou geen Achillus, een Goethe geen Faust hebben gecreëerd, indien Homerus een Achillus en indien Goethe een Faust was geweest. Een volmaakte en complete kunstenaar is voor eeuwig van het ‘reële’, het werkelijke, gescheiden; van de andere kant is het heel begrijpelijk dat hij soms tot wanhopens toe moe kan worden van deze eeuwige ‘irrieëelheid’ en onechtheid van zijn meest innerlijke bestaan, – en dat hij dan misschien een poging doet om het domein te betreden dat hem ten strengste verboden is. Dat van de werkelijkheid, om werkelijk te zijn.
Spontaan maakt ik de gelijkenis met Nietzsche die in het verlengde van Homerus en Goethe zijn eigen creatie van de Übermensch in zijn wereldse leven fysiek niet is tegengekomen.
Johann Wolfgang von Goethe
In 1880/1881 ontstaat ‘Morgenröthe’ waar we bijvoorbeeld in aforisme 497 zijn literaire held als volgt aantreffen:
Das reinmachende Auge. – Von „Genius“ wäre am ehesten bei solchen Menschen zu reden, wo der Geist, wie bei Plato, Spinoza und Goethe, an den Charakter und das Temperament nur lose angeknüpft erscheint, als ein beflügeltes Wesen, das sich von jenen leicht trennen und sich dann weit über sie erheben kann. Dagegen haben gerade Solche am lebhaftesten von ihrem „Genius“ gesprochen, welche von ihrem Temperamente nie loskamen und ihm den geistigsten, grössten, allgemeinsten, ja unter Umständen kosmischen Ausdruck zu geben wussten (wie zum Beispiel Schopenhauer). Diese Genie’s konnten nicht über sich hinausfliegen, aber sie glaubten sich vorzufinden, wiederzufinden, wohin sie auch nur flogen, — das ist ihre „Grösse“, und kann Grösse sein! — Die Anderen, welchen der Name eigentlicher zukommt, haben das reine, reinmachende Auge, das nicht aus ihrem Temperament und Charakter gewachsen scheint, sondern frei von ihnen und meist in einem milden Widerspruch gegen sie auf die Welt wie auf einen Gott blickt und diesen Gott liebt. Auch ihnen ist aber dieses Auge nicht mit Einem Male geschenkt: es giebt eine Übung und Vorschule des Sehens, und wer rechtes Glück hat, findet zur rechten Zeit auch einen Lehrer des reinen Sehens.
Vertaling: ‘Het zuiverende oog. – Van ‘genie’ zou men pas mogen spreken bij mensen van wie de geest, zoals Plato, Spinoza en Goethe, met het karakter en het temperament slechts losjes verknoopt lijkt, als een bevleugeld wezen, dat zich gemakkelijk daaruit kan losmaken en zich vervolgens er ver boven kan verheffen. Daarentegen hebben juist zij het drukst over hun ‘genie’ gesproken, die van hun temperament nooit loskwamen en er de allergeestelijkste, grootste, algemeenste, onder omstandigheden zelfs kosmische expressie aan wisten te verlenen (zoals bijvoorbeeld Schopenhauer). Deze genieën konden niet boven zichzelf uit vliegen, maar ze meenden zichzelf aan te treffen, terug te vinden, waarheen zij ook vlogen, – dat is hun grootheid, en kan grootheid zijn! – De anderen, aan wie de titel in meer eigenlijke zin toekomt, hebben het zuivere, zuiverende oog, dat niet aan hun temperament en karakter ontsproten lijkt maar vrij daarvan en meestal in een milde tegenspraak daarmee op de wereld neerziet als op een god, en deze god liefheeft. Ook hun is dit oog echter niet in één keer geschonken: er bestaat een oefening en leerschool van het zien, en wie echt geluk heeft, vindt op het juiste moment ook een leraar in het zuivere zien.
In zekere zin het verlengde van hetgeen hij al eerder schreef in zijn Genealogie. Het toont naar mijn idee de strijd die de denker voert om zijn gedachten in het reine te krijgen met zijn temperament en invulling van zijn dagelijkse confrontatie met zijn eigen existentie.
Tien jaar na het verlaten van Leipzig en op het kruispunt van zijn zwerversbestaan door zuid Europa schrijft hij in zijn pamflet ‘Über Nützen und Nachteil der Historie für das Leben’:
Über Goethe hat uns neuerdings Jemand belehren wollen, dass er mit seinen 82 Jahren sich ausgelebt habe: und doch würde ich gern ein Paar Jahre des „ausgelebten“ Goethe gegen ganze Wagen voll frischer hochmoderner Lebensläufte einhandeln, um noch einen Antheil an solchen Gesprächen zu haben, wie sie Goethe mit Eckermann führte, und um auf diese Weise vor allen zeitgemässen Belehrungen durch die Legionäre des Augenblicks bewahrt zu bleiben.
Vertaling: Over Goethe heeft onlangs nog iemand ons willen wijsmaken dat hij met zijn 82 jaar uitgeleefd was: en toch zou ik graag een paar jaar van de ‘afgeleefde’ Goethe inruilen voor een paar wagens vol verse, hoogmoderne levens, om nog deel te hebben aan de gesprekken zoals Goethe die met Eckermann voerde, en om zodoende van al die eigentijdse lessen van de legioensoldaten van de dag verschoond te blijven.
Goethedenkmal op de Naschmarkt
Ja, die Johann Peter Eckermann, die in 1823 verdeeld over drie omvangrijke delen de gesprekken met Goethe noteerde; wat een klus en wat een prachtig boek! Er is overigens weleens getwijfeld aan de betrouwbaarheid van Goethe’s secretaris maar dat doet aan de leesbaarheid van zijn werk laat staan aan de inhoud(!) niets af. Die gesprekken zijn overigens ook in het Nederlands verkrijgbaar al zal het waarschijnlijk antiquarisch zijn.
Ik sluit met een laatste Goethe verwijzing in het oeuvre van Nietzsche af en beloof bij een volgende blogbijdrage nog enkele andere Goethe vernoemingen uit de pen van Nietzsche onder de aandacht te brengen. Uit zijn overbekende ‘Menschliches, Allzumenschliches’, deel II aforisme 125:
Nur für Wenige hat er gelebt und lebt er noch: für die Meisten ist er Nichts, als eine Fanfare der Eitelkeit, welche man von Zeit zu Zeit über die deutsche Gränze hinüberbläst. Goethe, nicht nur ein guter und grosser Mensch, sondern eine Cultur , Goethe ist in der Geschichte der Deutschen ein Zwischenfall ohne Folgen: wer wäre im Stande, in der deutschen Politik der letzten siebenzig Jahre zum Beispiel ein Stück Goethe aufzuzeigen!
Vertaling: Slechts voor weinigen heeft hij geleefd en leeft hij nog: voor de meesten is hij niets anders dan een fanfare van ijdelheid, die men bij tijden over de Duitse grenzen heen blaast. Goethe, niet alleen een goed en groot man, maar een cultuur, Goethe is in de geschiedenis van de Duitsers een incident zonder gevolgen: wie zou er bijvoorbeeld in slagen, in de Duitse politiek van de afgelopen 70 jaar Goethes invloed aan te tonen!
Nietzsche relativeert de grootsheid van Goethe die hij zelf zo tijdloos weet te waarderen. De Duitsers blazen af en toe wat culturele ijdelheid over de grens (tegenwoordig zou ik zeggen ‘commerciële ijdelheid’) en voor de rest lijkt de barbarij het in de laatste decennia van de 19eeeuw van de ‘Denker’ te winnen. Een geschiedenis van vrijzinnige kunst met wereldfaam en een geschiedenis van destructieve kracht die zich zou blijven herhalen, krachten die in het prachtige Thüringen en Sachsen zo ongelooflijk dicht bij elkaar huizen.Nietzsche en Goethe, de mooiste gedachten en teksten liggen begraven in een woelige aarde waar – naar ik hoop – de kracht van tijdloze wijsheid het nog lang zal blijven winnen van het verval. ‘Nicht Kunst und Wissenschaft allein, Geduld will bei dem Werke sein’ (J.W. Goethe).